Deze gedichten zijn een selectie uit de gedichten die mijn vader Wiel Havenith heeft geschreven in 1995 en heeft opgedragen aan zijn toenmalige enige kleinzoon Thijs (kleinzoon Daan werd geboren in 1997) heeft opgedragen.
In het originele voorwoord vermeldt mijn vader dat hij de teksten zoveel mogelijk fonetisch heeft genoteerd. Daardoor volgen de teksten niet overal de uniforme schrijfwijze die de Kerkraadse dialectvereniging heeft opgesteld. Omdat ik desondanks de oorspronkelijke gedichten wilde bewaren, heb ik ze in de originele staat gelaten.
Ik hoop dat de geluidsfragmenten bijdragen tot een levendige en volledigere ervaring van het Kerkraads dialect, zoals mijn vader ze bedoeld heeft.
Ik heb voor de niet-Kerkradenaren een vertaling onder de gedichten geplaatst. Het is een zo letterlijk mogelijke vertaling die niet bedoeld is als een gedichten-vertaling.
Klik op de titel voor een geluidsfragment.
De natoer is werm woeëde wakker |
LENTE De natuur is weer geworden wakker |
Zon, werm, sjwees, blomme, |
ZOMER Zon, warm, zweet, bloemen, |
D’r wink bloast durch de beum |
HERFST De winter blaast door de bomen |
Jans liës valle de vlokke sjnei de dennebeum draare |
WINTER Heel stil dalen de vlokken sneeuw |
Het huis waarin mijn ouders het laatst samen hebben gewoond lag in de ‘Ham’, schuin tegenover het Stiftklooster. Het is één van de mooiste stukjes Kerkrade en Pa en Ma woonden er graag. Laten we hopen dat de Ham nog lang blijft zoals ze is, want van de natuurbeschrijvingen in het gedicht is geen woord gelogen.
Woa d’r haan ’t mörjens nog krieënt
d’r boer óp ’t vrugjoar de haver nog zieënt
de sjutse in d’r vrak nog sjisse dunt
de eldere mit de kinger sjpatseëre junt
woaste nog zies de sjees mit ’t peëd
oes drek nog besjteet de eëd
d’r herjod in de protsessiejoeën jedraare weëd
me nog ziet ee jezatteld peëd
nog de boffink fleute deet
me ’t zondes-mörjens in ’t stieft noan kirch jeet
d’r mörje nog ee bisje kluur jieët an ’t leë’ve
me vuur ’t verkier nit hoef tse beëve
de jepensioneerde ziech jet extra zauersjtof hoale junt
óp ing bank ze ziech oesrèeste dunt
de Iuu ’t oavens zitse a jen duur
de beluuëtung van de jroeëse sjtroas
liecht ee himmels vuur
de kinger in ’t sjwumbad sjpartelle
de ende op d’r Cranenweyer dartelle
de lemsjere in de wei sjpringe dunt
’t vulle en zie modder langs der weierrank junt
d’r jeróch van hoi nog is jeng zeldenheet
de kow um jemólke ste weëde ziech melde deet
’t sjandaal van de kirmens óp d’r hingerjrónk is
in aafsjtank jerechend doch midde i kirchroa bis
alles is nog ónjerepte natoeër
wend me ins doawoar kunt retoer
woa nog van vroid iech zing
doa is de ham doa is eresjting
DE HAM EN EHRENSTEIN
Waar de haan ’s ochtends nog kraait
de boer in de lente de haver nog zaait
de schutters in rokkostuum nog schieten
en ouders met de kinderen wandelen (gaan)
waar je nog ziet de sjees met het paard
uit aarde nog bestaat de grond
het Christusbeeld nog wordt gedragen in de processie
men nog ziet een opgezadeld paard
de boekvink nog fluit
men ’s zondagsochtends in het Stift naar de kerk gaat
de ochtend nog een beetje kleur geeft aan het leven
men voor het verkeer niet hoeft te beven
de gepensioneerden (zich) een beetje extra zuurstof (gaan) halen
op een bank ze uitrusten
de mensen ’s avonds buiten zitten
de verlichting van de grote weg
een hemels vuur lijkt
de kinderen in het zwembad spartelen
de eenden op de Craneweyer dartelen
de lammetjes in de wei springen
het veulen en zijn moeder langs de vijverrand gaan
de reuk van hooi nog is geen zeldzaamheid
de koe om gemolken te worden zich meldt
het kabaal van de kermis op de achtergrond is
in afstand gerekend (je) toch midden in Kerkrade bent
alles is nog ongerepte natuur
als men er geweest is komt retour
waar nog van vreugde ik zing
daar is de Ham daar is Ehrenstein
Het woord “allelee” dat in dit gedicht voorkomt is zelfs voor mij een zeldzaam Kerkraads woord. Het geeft aan in hoe korte tijd het Kerkraads dialect is veranderd en waarschijnlijk nog steeds verandert. Het kind in het gedicht ben ik, de aanleiding was mijn vertrek uit het ouderlijk huis naar het Westen van Nederland. Aanvankelijk voor studie, later voor huwelijk en gezin.
Absjiet nums doe noen |
EEN KIND GAAT UIT HUIS Afscheid neem je nu |
Went me huuët en ziet went me huuët en ziet went me huuët en ziet went me huuët en ziet went me huuët en ziet went me huuët en ziet |
HOREN EN ZIEN Wanneer men hoort en ziet wanneer men hoort en ziet wanneer men hoort en ziet wanneer men hoort en ziet wanneer men hoort en ziet wanneer men hoort en ziet |
De onderstaande tekst leek er haast voor gemaakt. Daarom lag voor mijn moeder en mij al snel het besluit vast om de tekst te gebruiken op de grafsteen van Pa op het urnenveld op de begraafplaats achter de Lambertuskerk in Kerkrade. Iedereen kan daar nu lezen waar we elke dag allemaal aan moeten denken.
Hij heeft het niet meer kunnen meemaken, maar zou apetrots zijn geweest als hij had geweten dat het gedicht later door de gemeente Kerkrade werd geciteerd in hun felicitatiebrief aan alle 80- en 90 jarige inwoners.
Maag van jiddere daag |
IEDERE DAG EEN FEESTDAG Maak van iedere dag |
Ieëtsj kómme ze zelver |
GEEN VRIENDSCHAP SLUITEN Eerst komen ze zelf |
E piefje toeëbak durch d’r herjod |
HET ZELFDE Een pijpje tabak door God |
“‘T sjunste óp de welt wat d’r Herjod hat jemaad – dat is os Kirchroa went ‘t zingt en laacht” (het mooiste op de wereld dat de Heer heeft gemaakt – dat is ons Kerkrade als het zingt en lacht) is de titel van één van de oudste en bekendste carnavalsliedjes uit Kerkrade en een ode aan de stad. Het lied wordt aangehaald en bevestigd, maar voegt eraan toe dat er sinds een paar jaar iets op de wereld is dat nóg mooier is dan Kerkrade.
Gezien de grote liefde van m’n vader voor zijn stad en zijn nog grotere liefde voor zijn eerste kleinzoon, weet ik dat dit gedicht veel voor hem betekende en betekent het uiteraard ook veel voor mij.
‘T sjunste óp de welt waal als plaatsj vuur miech miene klingzoon |
IK BEN ERACHTER Het mooiste op de aarde wel als plaats voor mij mijn kleinzoon |
Dit eerbetoon zou niet compleet zijn als het gedicht hieronder er niet bij zou staan. Thijs maakte het als 11-jarige voor zijn opa die 7 jaar eerder was overleden.
Gedicht (2004)
In jouw leven was jij belangrijk: jij voor mij, ik voor jouw. Die sigaretten waren niet goed voor longen en bloed. Die hersenbloeding was fataal. Die laatste zes weken, elke dag, eenzaam in een ziekenzaal. Je had dorst en honger, dat zijn de twee grootste behoeftes in je leven en dat kreeg je niet, nou, dat geeft mij veel verdriet. Je voedingsstoffen kwamen via een slangetje door je neus, dat was niet fijn, dat is heus. Je had veel leed, dat was wreed. Die hersenbloeding deed veel pijn, het was zeker niet fijn……
Elke avond, starend naar diezelfde foto van jij en ik, zette me aan het denken, om jou dit gedicht te schenken.
Dit gedicht is waar…..
Einde, punt, klaar!
Thijs
Ieësjtens zaare ze |
ZE ZEGGEN Ten eerste zeggen ze |
Dat’s doe sjloffe kans mit rouw |
ZORG ERVOOR Dat je slapen kunt met rust |
Sjtel en tsevreije likt’e an dieng vus went’e ziet dat inne kommer hat went in hoes um waffer reë dan óg is ens sjpas en vroit in hoes |
DE HOND Stil en tevreden ligt hij aan je voeten Wanneer hij ziet dat je verdriet hebt als in huis om welke reden dan ook is er plezier en vreugde in huis |
LEËVENSPARTNER (1995)
Diene leëvenspartner is ummer d’r betste
sjteet neëver diech bis ’t letste
zie (heë) alles van diech wisse deet
weest uvver alles besjeet
jeet ’t óp ’t werk nit jans jesmieërt
zie (heë) is ’t die (deë) diech kristelliert
has’te ins jet sjwoare mód
zie (heë) diech vertselt dat werm kunt alles jód
has’te ens jet sjtoms bejange
ee paar weuëd van heur (hem) en alles is uvversjtange
kómme diech ins in de oore de troane
weët me jewaar dat me nit kent oane
zie (heë) is ’t woa doe kens vinge troeës
jet wat nit tse verpakke is in eng doeës
an heur (zing) bros doe kans diene kop leëje
zie (heë) diech werm jieët de kraf um tse kenne d’r teëje
LEVENSPARTNER (1995)
Je levenspartner is altijd de beste
staat naast tot het laatst
zij (hij) weet alles van je
is van alles op de hoogte
gaat het op het werk niet helemaal gesmeerd
zij (hij) is het die je opbeurt
heb je wel eens een triest bui
zij (hij) vertelt je dat alles goed komt
heb je iets stoms gedaan
een paar woorden van haar (hem) en alles is voorbij
komen er in je ogen tranen
wordt je bewust dat je niet zonder kunt
zij (hij) is waar je kunt vinden troost
iets wat je niet kunt verpakken in een doos
aan haar (zijn) borst kun je je hoofd leggen
zij (hij) geeft je weer de kracht om er tegen te kunnen